Verslag Aflevering 1 webinarreeks Voortvarend Nederlands Virtueel

Verslag door Bart Van der Straeten, in opdracht van IVN.

Deel 1: Een neerlandistiek die niet alleen ‘Nederlands’ is: hoe breng je die in de praktijk in de neerlandistiek?

Na de voorstellingsronde laat moderator Wim Vandenbussche eerst Geert Buelens aan het woord. Zijn ‘pleidooi voor een neerlandistiek zonder centrum’ vormt immers de aanleiding voor dit webinar. Buelens vat samen waar het hem precies om te doen is.

  • De Nederlandstalige literatuurgeschiedenissen van de twintigste eeuw stellen doorgaans scherp op delen van het Nederlandse taalgebied. Zo veranderde Ton Anbeeks Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1885-1995 in latere edities van titel: een latere uitgave heette Geschiedenis van de literatuur in Nederland. Literatuur van Vlaamse auteurs kwam niet ter sprake, laat staan auteurs uit de warme delen van het taalgebied. In de jongste volledige literatuurgeschiedenis, die op verzoek van de Taalunie werd samengesteld door Anne Marie Musschoot en Arie Gelderblom, komt literatuur van Vlaamse, Surinaamse en andere vanuit Nederland als ‘perifeer’ waargenomen auteurs wel aan bod. Maar ze blijven opgesloten in strikt van elkaar onderscheiden blokjes – eilandjes naast elkaar. Ook voor ‘perifere’ gebieden binnen het immer als centrum voorgestelde Nederland  (Friesland, Limburg) is weinig aandacht, terwijl de meertaligheid daar machtsverhoudingen meebrengt die repercussies hebben op de literatuurgeschiedenis.

  • Dit is een symptoom van een gebrekkige dekolonisatie en van een beperkt begrip van wat diversiteit hoort te zijn. Een literatuurgeschiedenis van vandaag hoort daarom de geijkte paden te verlaten. De term ‘Nederlands’ moet voortaan slaan op de taal - het Nederlands - die niet gebonden is aan de territoriale grenzen van het koninkrijk Nederland. Dat moet niet langer evident als ‘centrum’ worden gezien, maar als een van de gebieden waarin het Nederlands gesproken en geschreven wordt.

  • Zo’n geschiedenis kun je schrijven door op zoek te gaan naar momenten waarop de literaturen in verschillende centra van het Nederlands elkaar kruisen. Je kunt bijvoorbeeld nagaan welke aspecten van de Boerenoorlog ter sprake komen in Nederlandse literatuur uit Nederland, Zuid-Afrika, Vlaanderen en Suriname.

  • Een aantal geslaagde recente projecten uit de internationale neerlandistiek laat zien dat deze aanpak werkt. Zo was er aan de Universiteit van Bologna het project ‘Minatori di Memorie’ (‘Herinneringsmijnwerkers’, zie ook hier), en organiseerde de Eötvös Loránd Universiteit van Boedapest een congres over de Hongaarse kindertreinen, waarvan u in dit boek de neerslag vindt.

Onderwijspraktijk
Jolanda Vanderwal Taylor bevestigt dat er in de internationale neerlandistiek al op deze manier gewerkt wordt. Haar Amerikaanse studenten beschouwen Nederland niet per se als het centrum van het Nederlands. Een cruciale taak van docenten is dan ook de verschillende regio’s en de diversiteit aan culturen waarin het Nederlands functioneert goed te duiden.
       In het Caribisch gebied zijn er vijf verschillende landen waar het Nederlands een officiële taal is, zegt Eric Mijts. Toch sluit het Nederlands dat daar onderwezen wordt, heel erg aan bij de centrale Nederlandse norm. De vraag naar een eigen Caribische variant neemt toe.

Onderzoekspraktijk
Het onderzoek naar Nederlandse literatuurgeschiedenis is doorgaans wat te afgezonderd van de rest van de wereld, vindt Vanderwal Taylor. Zeker voor anderstalige studenten is het van belang de contacten met andere talen en culturen in beeld te brengen. Het Caribische gebied, met zijn smeltkroes aan talen en culturen, is daarvoor uiterst geschikt onderzoeksterrein, meent Mijts. Vooral in Vlaanderen gaat er steeds meer onderzoeksinteresse uit naar wat er gebeurt in het Caribisch gebied.

De rol van de instellingen
Geert Buelens noemt een aantal organisaties die een concrete rol kunnen spelen in de ontwikkeling van een pluricentrische visie op het Nederlands en de neerlandstiek: de universiteiten, de Taalunie en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN).
       Volgens Vanderwal Taylor kunnen deze instanties inderdaad voor ondersteuning zorgen bij het aankaarten en uitdragen van de diversiteit in het Nederlandse taalgebied. Contact tussen de verschillende neerlandistische centra kan met beleid aangemoedigd en gefaciliteerd worden, vindt Eric Mijts. Instellingen als de Taalunie denken nog vaak te territoriaal, meent hij. ‘Voor mij’, stelt hij als inwoner van Aruba, ‘is Nederland perifeer’.

Naar een ‘Nederlandstalige Alliantie’?
Een mogelijk struikelblok bij de omslag naar een pluricentrische studie naar en beoefening van de neerlandistiek is de organisatie van het cultuurpolitieke beleid in Nederland en Vlaanderen. Dat is grotendeels in handen van territoriaal georiënteerde instituties. In het buitenland bestaan er aparte instituten die landsgrenzen overstijgen, zoals de Alliance Française, het British Council en het Goethe Institut. Zou zo’n ‘Nederlandstalige Alliantie’ nut hebben?
       Vanderwal Taylor en Mijts vinden dat zeker een interessante denkpiste, voor zover zo’n alliantie uitdrukkelijk een pluriforme neerlandistiek wil uitdragen en ze daarbij ondersteuning wil aanbieden.
       De moderator verwijst naar de onwenselijke naamgeving van opleidingen, bijvoorbeeld aan de Universiteit van Amsterdam, waar je alleen ‘Duitslandkunde’ kunt studeren (en geen ‘Duitse taal en cultuur’). Zo worden taal en territorium wel heel erg met elkaar vereenzelvigd en raakt het pluricentrisme uit beeld.

Vlaanderen/Nederland?
Buelens stelt dat die naamgeving is ingegeven uit marketingoverwegingen: op die manier denken besturen meer studenten aan te trekken. Hij is verder weinig optimistisch over een versterking of omvorming van de Taalunie of andere instellingen die het Nederlands promoten. In Nederland is er politieke desinteresse, in Vlaanderen wordt dan weer te veel verwacht van de Taalunie, zonder dat er bereidheid bestaat om de instelling volgens die verwachtingen te financieren.

      De moderator vraagt zich, tot slot van dit eerste deel, af of de frictie die tussen Vlaanderen en Nederland bestaat omtrent het Nederlands ook doordringt in de praktijk van de deelnemers. In de VS speelt die wrijving niet zo’n rol, zegt Vanderwal Taylor. Misschien ook omdat de docenten Nederlands die er zijn, ervaring hebben opgedaan in Vlaanderen én in Nederland. In het Caribisch gebied wordt het gesprek over de verhouding tussen het Nederlands in Nederland en dat in Vlaanderen juist wel met argusogen gevolgd, vertelt Mijts. Dat debat is immers erg relevant voor de verhouding tussen de Caribische variant(en) en het Nederlands.

      Het actuele debat in het Caribisch gebied gaat over de opleiding van leraren. Er worden ter plekke wel leraren opgeleid om Nederlands te doceren, maar er is in het Caribisch gebied geen volwaardige opleiding neerlandistiek. Daarvoor moeten die aspirant-leraren naar Nederland, waardoor ze de Nederlandse norm van het Nederlands steeds opnieuw in het Caribische onderwijs importeren.

Deel 2: Een neerlandistiek die niet alleen ‘Nederlands’ is: hoe breng je die in de praktijk in de productie en de uitgave van literatuur?

Na de pauze vraagt Wim Vandenbussche aan Katrijn van Hauwermeiren en Tessa Leuwsha om te reageren op de bijdrage van Geert Buelens.

      Van Hauwermeiren ervaart Buelens’ standpunten als prikkelend en stelt dat de uitgeverij waar zij voor werkt, De Bezige Bij, veel oog heeft voor Vlaamse auteurs. Het artikel van Buelens zette haar aan het denken: heeft de uitgeverij wel voldoende tentakels in Suriname en het Caribisch gebied? Bij kopijredactie wordt het Nederlandse Nederlands als norm gehanteerd, maar Belgisch Nederlandse woorden of uitdrukkingen woorden steeds meer aanvaard. Ook voor vertaling naar het Nederlands en voor audioboeken is Nederlands-Nederlands bijna altijd de norm. De Bezige Bij is een commerciële uitgeverij die het grootste deel van haar omzet in Nederland draait. In die zin is het logisch dat zij zich aanpast aan de wensen van haar afzetgebied.

       Tessa Leuwsha constateert dat Suriname in de belevingswereld van veel Nederlandstaligen maar een beperkte plek inneemt. Dat vindt ze verbazend, want Nederlands is er een officiële taal, en tot diep in het regenwoud worden er kinderen in het Nederlands onderwezen. Het Nederlands functioneert er in een context waar meer dan twintig andere talen worden gesproken. Maar waar het Belgisch Nederlands in Nederland vaak ‘charmant’ gevonden wordt, tot ergernis van veel Vlamingen, ontbreekt het het Surinaams Nederlands in het geheel aan een kwalificatie. De relatieve onverschilligheid tegenover Surinaams Nederlands is een gemiste kans voor de ontwikkeling van taalrijkdom in het Nederlands, stelt ze. In Suriname bestaan geen uitgeverijen, waardoor Surinaamse auteurs zich sowieso aan Nederlandse uitgevers moeten conformeren.

       Van Hauwermeiren wijst erop dat De Bezige Bij Surinaamse auteurs uitgeeft (Frank Martinus Arion, Karin Amatmoekrim, Raoul de Jong) en constateert dat het voor haar niet duidelijk is in hoeverre er een Surinaams-Nederlandse variant van het Nederlands bestaat en in hoeverre die verschilt van het Nederlandse Nederlands. Ze hekelt tevens het gebrek aan interesse in Nederland voor wat zich in de rest van het taalgebied afspeelt op het vlak van taal en cultuur. Zelfs voor wat er in het naburige Vlaanderen gebeurt, is de belangstelling bijzonder beperkt.

Organisaties als de Taalunie, de IVN en De Lage Landen leveren al inspanningen om daar iets aan te doen, maar er zijn nog meer partijen daar vanuit hun culturele bevoegdheid een rol in kunnen spelen, meent de moderator. Zo heeft de Vlaamse overheid vertegenwoordigers van de Vlaamse regering in verschillende landen. Nederland beschikt dan weer over cultuur- en onderwijsattachés aan de ambassades.

        Tessa Leuwsha was tot voor kort zelf zo’n attaché. Zij bevestigt dat zij op haar positie het besluit heeft kunnen nemen om een deel van het budget te reserveren voor de ondersteuning van het onderwijs in de Nederlandse taal. Allerminst evident, want je wilt dat onderwijs wel ondersteunen, maar je wilt niet als in de koloniale tijd met dwang een taalvariant opleggen. In het licht van de vorige discussie over het uitgeven van Surinaamse auteurs wijst ze nog op het grote verschil tussen Nederlandse auteurs met een Surinaamse achtergrond (die inderdaad wel vaker worden gepubliceerd), en Surinamers die Nederlands spreken.

Geert Buelens keert terug naar het punt van Katrijn van Hauwermeiren over de tolerantie tegenover Vlaamse uitdrukkingen. In ‘Wil’ van Jeroen Olyslaegers wordt een Antwerpse uitdrukking wel degelijk opgenomen, maar verderop in een halve zin toch omschreven. Zo zie je dat er nog altijd een norm is, stelt hij: een Amsterdamse uitdrukking zou nooit verduidelijkt worden. Wat betreft de status van Surinaams-Nederlands in Nederland is hij het met Leuwsha eens dat je die variant nooit hoort op het NOS-journaal. Maar in de Nederlandse jongerentaal en de hiphopcultuur is Surinaams nooit aanweziger geweest.

        Van dat argument rijzen Leuwsha’s haren ten berge. Het feit dat Surinaams aanwezig is in Nederlandse straattaal, taalgebruik met een beperkt sociaal prestige, is immers een gevolg van het kolonialisme en het koloniale Nederlands dat de Surinamers is opgelegd. Voor het Surinaams Nederlands zijn er geen taalinstituten, geen uitgeverijen enz., en dat is precies waar een pluricentrische neerlandistiek naar moet streven als het haar menens is met dat pluricentrisme.

        Op Buelens’ vraag of de Vlaamse literatuur gelezen en besproken wordt in Suriname, is Leuwsha’s antwoord overwegend negatief. Ze wijst wel naar het verleden. Op een festival als Winternachten werden Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Vlaamse schrijvers uitgenodigd om op te treden in Suriname. Dat leverde mooie contacten op. Maar sinds dat niet meer gebeurt, is wat in die tijd is opgebouwd onmiddellijk en onherroepelijk verdwenen.

       Op de vraag van de moderator hoe je via een vertaalbeleid een literatuur een podium kunt geven in het buitenland, antwoordt Van Hauwermeiren dat het weinig zin heeft boeken in de vertaalmarkt te zetten als Vlaams, Nederlands of Surinaams. Buitenlandse uitgevers zijn geïnteresseerd in commerciële potentie, niet zozeer in de taal(variant) waarin een boek oorspronkelijk is geschreven.

Vragen van het publiek

De moderator acht de tijd gekomen om enkele opmerkingen van volgers uit de chat in de groep te gooien. Het zijn er vier.

1. Een docent aan een universiteit merkt op (i.v.m. het punt over ‘Duitslandstudies’ hierboven): ‘Wij willen niet aan hokjesdenken doen, maar onze institutionele contexten dwingen ons daartoe.’

De sprekers vinden dat dit ‘hokjesdenken’ op dit moment niet specifiek van toepassing is voor  taal- en letterkundedepartementen, maar algemeen een middel om opleidingen aantrekkelijker te maken voor studenten.
       Wat wel een van belang is, is het prestige dat aan een bepaald land/een bepaalde taal(variant) wordt toegekend. Mijts wijst nogmaals op de Nederlands-Nederlandse norm in het Caribisch gebied (terwijl er in het Engelse taalgebied geen enkel probleem wordt gemaakt van verschillende ‘Englishes’).

       De moderator schat in dat bepaalde departementen Nederlands in het buitenland heel makkelijk steun lijken te krijgen, en andere juist heel moeilijk. Vanderwal Taylor beaamt dat: het overleven van de studie Nederlands hangt in haar instelling af van het aantal studiepunten en van het aantal studenten. Vandenbussche wijst op moeilijkheden in Frankrijk, waar geen enkele hoogleraarspositie meer bestaat voor neerlandistiek. In het Verenigd Koninkrijk is er geen enkele Full Professor meer. Blijkbaar is het prestige van het Nederlands niet zo evident. Moeten we de economie van het Nederlandse taalgebied meer durven in te zetten als troef?

       Geert Buelens denkt dat dat weinig verschil maakt. Ook in Nederland zelf speelt de markt een grote rol in de universitaire organisatie. Opleidingen Nederlands worden nog niet afgeschaft, maar ze worden niet meer ernstig genomen. En of het VK onder de indruk zal zijn van onze economische kracht? Universiteitsbesturen kijken daar vooral naar China voor geld.

2. Een docent uit het Verenigd Koninkrijk wijst op de verwarring die ontstaat als er niet samengewerkt wordt. Zo had onlangs zowel Literatuur Vlaanderen als het Nederlands Letterenfonds een campagne voor Nederlandse literatuur in vertaling in het VK. Zouden die fondsen niet beter samen naar buiten treden?

Over dit punt verschillen de sprekers van mening. Zowel Katrijn van Hauwermeiren als Tessa Leuwsha vindt het bestaan van twee verschillende letterenfondsen heel verwarrend, zeker voor wie in het buitenland woont. Leuwsha pleit voor één instelling die de Nederlandse literatuur als geheel uitdraagt en daarin alle variaties aan bod laat komen. Geert Buelens wil liever aparte fondsen behouden. Hij vreest dat in één eengemaakt letterenfonds de Vlaamse traditie al snel helemaal opgeslorpt zou worden in de Nederlandse en zou verdwijnen.

3. Een stelling van een volger: in afwachting van verdere beleidsmatige stappen kunnen neerlandici nu al meer doen aan diversiteit, bijvoorbeeld in de leermiddelen die ze gebruiken.

Dat klopt, zegt Eric Mijts. Maar er is geen behoefte aan één eengemaakt curriculum voor alle opleidingen neerlandistiek. Het belangrijkste is dat neerlandici constant blijven werken aan gedeeld (digitaal) materiaal. Zoals bouwstenen of modules waaruit je curricula deels kunt opbouwen, bevestigt Vanderwal Taylor. De moderator wijst erop dat deze reeks ‘Voortvarend Nederlands Virtueel’ door de Taalunie en de IVN wordt aangereikt aan alle vakgroepen en docenten Nederlands – en dus perfect in dat plaatje past.

4. Een vraag van een volger: kan een Nederlandse literatuurgeschiedenis iets bijdragen aan een globale geschiedenis?

De moderator wijst erop dat de literatuurgeschiedenis die Geert Buelens voorstaat precies dat zal doen. Buelens’ antwoord: ‘dat is de hoop en de ambitie’.

Slot
Na goed anderhalf uur dankt Wim Vandenbussche publiek en deelnemers voor het levendige debat.