Van Madammeke Thys tot Mensa

Als kind van Nederlandse ouders met een werkende vader was ik gewend om ’s middags met mijn moeder brood te eten. Af en toe moest ik in de refter van onze katholieke dorpsschool blijven eten, waar de kinderen braaf boterhammetjes nuttigden met chocolademelk of Seven-up in een glazen flesje erbij. Dat gebeurde onder toeziend oog van Madammeke Thys, die met zo’n flesje op tafel beukte als er te veel gekletst werd. Het gerucht ging dat ze er ooit eentje aan scherven heeft geslagen. Reden genoeg voor mij om de refter te verafschuwen.

Op de middelbare school, eveneens katholiek, ging het er losser aan toe. Omgeven door weilanden bood de school de gelegenheid om ’s zomers buiten te eten. Languit op het gras in de zon smaakten saaie boterhammen ineens verrukkelijk. In de winter verkochten de hogerejaars hotdogs om het budget voor de schoolreis aan te vullen. Een festijn, maar niet te vergelijken met het smoske, een knapperig belegd stokbroodje, dat ik mezelf als studente in Antwerpen vaak gunde. Bij één broodjeszaak vlakbij de universiteit was er een heuse halve meter te koop. Mijn knorrende maag tijdens colleges gaf mijn medestudenten dagelijks te kennen hoezeer ik verlangde naar het gemeenschappelijke middagmaal.

Als werknemer bombardeerde ik de lunch tot het hoogtepunt van de dag. In de kantine kwam de geur van Belgische frieten je dagelijks tegemoet, waar ik als schuldbewuste katholiek meestal aan kon weerstaan. Pas op de universiteit in Berlijn veranderde er wat. Want boterhammen meebrengen hóórt niet. In de Mensa eet je ’s middags een stevige warme maaltijd. Ondertussen vind ik dat, in gezelschap van mijn Duitse collega’s, een heerlijk dagelijks ritueel. Ik ben zelfs zo ingeburgerd dat ik Nederlandse gastonderzoekers die met een stapeltje boterhammen aan komen zetten, meewarig aankijk. Ze weten niet wat ze missen.

Janneke Diepeveen (Berlijn)