Over Walter Thys

† 26.10.2015

Dr. W.  THYS (B.), geboren 29.3.1924 te Antwerpen, studeerde Germaanse Filologie aan de Rijksuniversiteit te Gent en promoveerde in 1951 op een proefschrift over  De Kroniek van P. L. Tak. Brandpunt van Nederlandse cultuur in de jaren negentig van de vorige eeuw [19e eeuw – nvdr] (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal en Letterkunde, Gent, 1955, en Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1956), was leraar M.O. Nederlands in den Haag, Wassenaar, Keerbergen en Lier, 1947-’52 als Belgisch medewerker verbonden aan de Redactie van het Woordenboek der Nederlandsche Taal te Leiden, 1952-1958 assistent voor Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Gent, 1953 suppleant voor Nederlandse taal en letterkunde aan het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen, werd 1953 tot lector aangesteld aan de Staatsuniversiteit te Gent en tevens tot docent voor algemene letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Gent, was 1964 als “visiting associate professor” voor Nederlandse en vergelijkende literatuur verbonden aan de Staatsuniversiteit van Indiana, werd 1.10.1964 tot “maître de conférence associé” benoemd aan de Staatsuniversiteit te Rijsel. Hij is lid van de Maatschappij der Nederlandse Leterkunde te Leiden (1956).

Het bovenstaande is woordelijk gekopieerd uit het boek dat ik voor het schrijven van deze necrologie geraadpleegd heb. Het heet              

                       DE NEDERLANDISTIEK IN HET BUITENLAND

en is met de ondertitel  

                       Het universitair onderwijs
                       in de Nederlandse taal en letterkunde
                       cultuur- en politieke geschiedenis
                       buiten Nederland en België

in 1967 te ’s Gravenhage onder redactie van

                       PROF. DR.  W. THYS  [en]  DR. J. M.  JALINK

uitgegeven door de Werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de Nederlandsitiek aan buitenlandse universiteiten, waarvan Thys voorzitter en Jalink secretaris was en met als leden verder (in die volgorde en onder elkaar links van de titelbladzij vermeld) F.P. Thomassen [directeur NUFFIC, een toen al Nederlands uitgesproken letterwoord voor Netherlands Universities Foundation for international cooperation – thans onder de naam EP-Nuffic gefuseerd met het Europees Platform]; prof. dr. P. Brachin, Universiteit Parijs;Prof. Dr. L.E. Schmitt, Universiteit Marburg; drs. J.Z Uys, M.A. vh. Universiteit Natal; mej. Drs. G. de Vries, Universiteit Kopenhagen en prof. dr. Th. Weevers, Universiteit London.

Het curriculum vitae uit 1967 waamee dit stuk begint, moet op zijn minst aangevuld worden met de volgende gegevens: in 1979 volgt in Rijsel zijn benoeming tot professeur titulaire, in 1987 tot hoogleraar in Gent, waar hij twee jaar later tot het emeritaat toegelaten wordt. Intussen heeft hij in 1972 gastcolleges gegeven in Leipzig en Halle Saale (toen DDR) en in 1977 aan verscheidene universiteiten in Zuid-Afrika. 

Hier zijn vele publicaties op het gebied van vooral de vergelijkende literatuurwetenschap opsommen, zou dubbel-op zijn met een uitgebreide lijst die onder het item Publicaties in Boekvorm onderaan een recente Wikipediapagina met zijn naam vermeld staat. Beter kan hier gewezen worden op de enorme verdiensten van Walter Thys als hoogleraar aan de universiteit Rijsel, waar hij van het Nederlands een volwaardig afstudeervak maakte. Dat hij daarvoor de Belgische onderscheiding Officier in de Orde van Leopold II kreeg en in Nederland Officier in de Orde van Oranje Nassau werd, zal hem terecht verheugd hebben.  

Of de hierboven vermelde samenstelling van de werkcommissie dezelfde was toen Walter Thys in 1961 in Den Haag het Colloquium van neerlandici extra muros organiseerde, heb ik niet kunnen achterhalen. In ieder geval laat die veronderstellen dat hij zich, van één enkele dame afgezien, omringd had met een aantal heren van stand – wie kon hem daarin ongelijk geven? Hij had een duidelijk doel voor ogen: de neerlandistiek in het buitenland ook binnen het Nederlandse taalgebied en bij de overheden in beide landen een gezicht geven en doen respecteren. De lezer zal merken dat ik hiermee de strikt objectieve feitelijkheid verlaten heb en zal het me wel niet kwalijk nemen dat van wat volgt ook enkele persoonlijke ervaringen en indrukken deel uitmaken. Voor verdere objectieve informatie moge ik verwijzen naar het opstel De internationale neerlandistiek verenigd : de ontstaansgeschiedenis en de beginjaren van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek van Marja Kristel in het vrij recente werk (2010) Neerlandistiek in Europa, pp 349-360. Ook zij vermeldt daarin dat volgens de werkcommissie het vak van de neerlandici in 1967 nog nederlandistiek heette, met de d van Nederland en Nederlands, en zij bevestigt mijn herinnering dat zulks geïnspireerd en van argumenten voorzien was door Klaas Heeroma, toen hoogleraar in Groningen en voorheen in Indonesië en deelnemer aan het colloquium van 1967, eveneens in Den Haag. Later is die wat ouderwetse d weer weggelaten. 

Tussen die twee colloquia in was er in 1964 een in Brussel, het tweede, en nog altijd georganiseerd door de werkcommissie, want de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, met een bestuur i.p.v. een werkcommissie, werd pas in 1970 opgericht, aan het eind van het vierde colloquium, dat in Gent gehouden werd, naar mijn aanvoelen met groot genoegen aan de moederuniversiteit van Walter Thys. Voor dat colloquium van 1964 in Brussel was ook schrijver dezes als lector aan de universiteit Frankfurt am Main uitgenodigd; ik mocht er als jong didacticus een hoofdstukje voorstellen van wat later mijn eerste leerboek Voor wie Nederlands wil leren zou worden. Van voornoemd secretaris dr. Jalink van de werkcommissie had ik tevoren per even vriendelijk als afstandelijk officieel schrijven het aanbod gekregen op dat colloquium iets te presenteren en ik ben nog alttjd blij dat ik daar toen op ingegaan ben. Toen in 1970 mijn leerboekje verschenen was, mocht ik bovendien, deze keer op vraag van Walter Thys zelf, in Gent het deeltje met oefeningen voor het in die tijd zo opgehemelde talenpracticum voorstellen. En nadat hij zelf, zoals hierboven vermeld, als gastdocent in Leipzig geweest was, vroeg hij me of er van Voor wie Nederlands wil leren niet een tiental exemplaren als present naar de leerstoel van de Karl-Marx-Universität aldaar gestuurd konden worden. Ook op dat verzoek ben ik graag ingegaan; het heeft me een jarenlange vriendschap met collega Gerhard Worgt (1925-1998) opgeleverd en de toegang tot alle docentschappen Nederlands in de landen van het toenmalige Warschaupakt. Leipzig was immers een centrum waar veel studenten uit de zogenaamde socialistische wereld germanistiek kwamen studeren, met vaak Nederlands als bijvak.

Op dat colloquium van 1964 maakte ik Walter Thys dus voor het eerst mee. Hij maakte een nogal plechtstatige indruk op me, was heel vriendelijk, maar je merkte ook dat hij zijn taak als voorzitter heel serieus nam: hij had de collega’s bijeengebracht – “de club in het leven geroepen” zou hij zeker wat losjes gevonden hebben - en zich voorgenomen hun en zijn belangen in ieder mogelijk opzicht te verdedigen, bij de officiële instanties in de beide binnenlanden en via die weg voor zover mogelijk ook tegenover de universitaire overheden in de diverse buitenlanden. De ne(d)erlandistiek extra muros moest zowel maatschappelijk als academisch een status krijgen die respect afdwong. Daaraan moest in 1967 ook wel het genoemde boek bijdragen, een indukwekkend geheel van 244 bladzijden regionale en historische overzichten, met weergave van actuele gegevens over leerstoelen, docentschappen en lectoraten in alle continenten, in een klassiek formaat 16 x 24 op houtvrij papier, genaaid-gebonden in een donkergrijze harde kaft met zwarte rug.

Bij de zes BIOGRAFIEÊN VAN VOORAANSTAANDE BUITENLANDSE NEDERLANDISTEN achteraan hoorden evenveel portretten op glanzend fotopapier in volle-bladzij-formaat.

Walter Thys schreef voor het boek een uitvoerig ten geleide, de redactie [Jalink en hijzelf] nog een apart woord vooraf. Het moet een onvoorstelbaar werk geweest zijn al die informatie te verzamelen, erover te correponderen, ze te sortereren, in te delen en persklaar te maken. Nooit hebben latere IVN-besturen zich nog aan zo’n titanenwerk gewaagd; bij het actualiseren van de gegevens uit 1967 vonden de redacteuren De Rooij, Thomassen, De Vries en Wilmots van Neerlandistiek buiten Nederland en België in1982 een zo dure uitgave niet meer nodig; een genaaid-gebrocheerd A5-boekje kon volstaan.  

Van de in 1970 uit de werkcommissie voortgesproten IVN was Walter Thys in 1976 nog altijd voorzitter en in die hoedanigheid zat hij in zijn geboortestad Antwerpen ook het Colloquium Neerlandicum van dat jaar voor. Voor de openingstoespraak had hij toenmalig Belgisch Minister van Nederlandse Cultuur en Vlaamse Zaken Rika De Backer-Van Ocken weten te strikken, die zich in haar speech echter een paar keer jammerlijk vergiste door het over professor Nys te hebben - even pijnlijk als dom. De bedoelde hoogleraar zal het haar waarschijnlijk niet in dank afgenomen hebben en of hij het onder intimi - Jalink was intussen overleden, maar Thomassen van het eerste uur was er nog wél - met enige zelfironie achter zich kon laten, was ook toen moeilijk te beoordelen. Erger voor hem was zeker dat de aantredende penningmeester van de IVN daar in zijn tafelspeech na het hoofdgerecht van het afscheidsdiner allusie op maakte: het letterwoord NEM, dat de titel van het tijdschrift Neerlandica extra Muros afgekort weergaf, kon, zo zei hij, voortaan als Nys en Moolenburgh geïnterpreteerd worden. Tijdens de vergadering van oud en nieuw bestuur, gebruikelijk aan het eind / het begin van elkaar opvolgende bestuursperioden, was er, zo bleek achteraf, discussie geweest of Hennie Moolenburgh, van dan af secretaris-administrateur, al dan niet volwaardig bestuurslid kon / moest zijn.

Voorzitter Walter Thys was opnieuw verkozen voor een periode van drie jaar. Als opvolger voor secetaris Jaap de Rooij had hij zijn oog laten vallen op Wilfried Verhaert, kort tevoren nog docent in het Zweedse Göteborg en nu wonend in de Antwerpse Kempen en dus goed bereikbaar, zo had Thys me na de statutaire ledenvergadering vriendelijk uitgelegd : hij wist dat men mij als secretaris voorgesteld had, maar Verhaert woonde dichterbij. Ik vond het heel aardig dat hij er überhaupt iets over zei tegen me en vond het uiteraard een heel goede keuze.

Van het nieuwe bestuur maakte geen van de heren van stand meer deel uit met wie Walter Thys sinds eind jaren vijftig de zaken beredderd had. En dus ook zijn intimus Thomassen was er niet meer bij, want als penningmeester opgevolgd door Jan de Vries, oud-docent in Indonesië en nu verbonden aan de Universiteit Leiden. Misschien kan ik het zo stellen: Walter en Jan pasten niet bij elkaar. Jan, jammer genoeg niet lang na zijn emeritaat overleden, was een erg vrijmoedig iemand en schuwde de confrontatie niet; Walter had behoefte aan geruststellende waardering. Jan zal Walter te wollig gevonden hebben, Walter hield niet van de volgens hem Hollandse geen-gezeik-mentaliteit. Niet lang na het colloqium kwam het tot een clash over een futiel bedrag dat Thys ergens voor uitgegeven had en dat De Vries niet wou betalen. In die ruziënde sfeer voelde Verhaert zich niet lekker en hij nam ontslag. En het uiteindelijke resultaat van het elkaar niet verstaan was dat Walter Thys zelf ontslag nam.

De IVN had dus niet alleen geen secretaris maar ook geen voorzitter meer. Sommigen namen Thys zijn ontslag kwalijk - hij had zich toch opnieuw laten verkiezen? - anderen toonden er begrip voor. Zelf zal hij het na meer dan twintig jaar ook wel genoeg gevonden hebben. De verlaten functies werden ingevuld: Jaap de Rooij werd voorzitter en vroeg mij secretaris te worden. Dat ik het niet bijzonder leuk vond op die manier tot het bestuur toe te treden, zal duidelijk zijn. Als kersvers secretaris moest ik al meteen een brief aan de afgetreden voorzitter schrijven en om informatie over iets verzoeken. In zijn antwoord liet hij blijken dat hij mij niets kwalijk nam. 

Aan het eind van mijn eigen voorzitterschap in 1985, vond ik nog altijd dat het negen jaar eerder anders had kunnen verlopen en dat grote mensen onder elkaar in staat moeten zijn goed te maken wat er fout ging, zonder ergens naar schuld te zoeken. Niemand van het toenmalige bestuur had onder voorzitter Thys gediend; wij konden een geste doen, stelde ik voor. Met wat overtuigingskracht kreeg ik het klaar Walter Thys door de ledenvergadering van het colloquium 1985 in Nijmegen tot ere-voorzitter van de IVN te laten benoemen.

Toen ik hem vooraf mijn voornemen kenbaar maakte, was hij eerst wantrouwig. En omdat hij er, voordat hij het zou aanvaarden, met mij over wou spreken, ben ik naar Antwerpen gespoord, voor een afspraak in Café De Pelgrom in de Pelgrimstraat. Hij trakteerde met een Vlaams donker biertje, en na mijn heel simpele uitleg vond hij het goed. Na dat Nijmeegse Colloquium had ik geen directe bemoeienis meer met de gang van zaken binnen de IVN. Walter Thys heb ik nog één keer teruggezien, bij de opening van het colloqium 2006 in Gent, toevallig de stad van zijn Vlaamse universiteit.

Wat men ook over stijl en karakter van mensen denkt, Walter Thys heeft als pionier een rol van betekenis gespeeld in de internationale Neerlandistiek en daarvoor verdient hij waardering.  

em. prof. dr. dr. h.c. Jos Wilmots