Onderwijs Nederlands wereldwijd: een gesprek tussen NOB en IVN

Niet bij iedereen in het wereldwijde netwerk van IVN  zal er direct een belletje gaan rinkelen als je de afkorting NOB laat vallen. Toch hebben IVN en stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland, want daar staat NOB voor, veel dingen gemeen. En belangrijker nog: onze netwerken hebben elkaar in potentie veel te bieden. Recent troffen Linde van den Bosch (directeur-bestuurder van NOB) en Iris van Erve (directeur van IVN) elkaar voor een nadere kennismaking.

Buiten onze landsgrenzen, van Sofia tot Singapore en van Santiago tot Shanghai, krijgen duizenden Nederlandse en Vlaamse kinderen les in hun moedertaal. Dit schooljaar gaat het om circa 13.000 leerlingen. Dat zijn kinderen die vaak weer terugkomen naar Nederland of Vlaanderen - ruim een derde al binnen 5 jaar - en zo probleemloos mogelijk willen instromen in het onderwijs. Voor die optimale aansluiting zorgt een wereldwijd netwerk van bijna 200 scholen met leerlingen in meer dan 120 landen. Met Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB) als spil.

Hoewel NOB en IVN op veel vlakken verschillen, komen Iris en Linde tijdens hun gesprek al snel tot de conclusie dat beide organisaties toch ook behoorlijk vergelijkbaar zijn. ‘Zowel IVN als NOB zijn koepelorganisaties op het gebied van onderwijs Nederlands in het buitenland, waarbij NOB zich richt op het primair en voortgezet onderwijs en IVN op hogescholen en universiteiten’, aldus Linde. ‘En beide organisaties worden grotendeels via de overheden van het taalgebied gefinancierd. Ook qua het aantal leerlingen of studenten zijn onze netwerken goed vergelijkbaar, met zo’n 13.000 leerlingen in het NOB-netwerk en ongeveer hetzelfde aantal studenten in het IVN-netwerk.’ Een groot aantal buitenlandse studenten houdt zich dus met neerlandistiek bezig, wat voor veel mensen verrassend is. Ter vergelijking: in Nederland starten jaarlijks niet veel meer dan 100 studenten met een studie Nederlands.

Waar NOB al sinds 1980 actief is, is het eerste zaadje voor IVN al in 1970 geplant. Iris: ‘IVN is 50 jaar geleden opgericht door een groep hoogleraren die verbonden was aan studies Nederlands in het buitenland. Omdat deze studies anders zijn ingericht dan in Nederland en België, was - en is - een andere aanpak nodig.’ Wat begon met een kleinschalige werkgroep is de afgelopen 50 jaar enorm gegroeid, net zoals de internationale neerlandistiek zelf. ‘Er zijn tegenwoordig zelfs landen waar de studies Nederlands groter zijn dan in Nederland zelf, zoals bijvoorbeeld in Polen.’

Waar de leerlingen op NOB-scholen vaak Nederlands bijhouden omdat ze makkelijk willen kunnen aansluiten op het Nederlandse onderwijs, zijn de beweegredenen voor buitenlandse studenten om Nederlands te studeren enorm uiteenlopend. ‘Een hoogleraar uit Rusland vertelde mij eens dat zij in het verleden voor Nederlands koos, omdat dat vakgebied in die tijd in Rusland zo klein was, dat de boeken rechtstreeks uit Nederland moesten komen en dus niet gecensureerd waren. Het gaf haar een ongefilterd inkijkje in de rest van de wereld. En bijvoorbeeld in Polen vergroot het studeren van Nederlands juist weer de kans op een baan’, vertelt Iris. Bij aanvang van een studie Nederlands in het buitenland kunnen de meeste studenten nog geen Nederlands lezen en schrijven, waardoor er een grote poot taalverwerving is, zeker in het eerste jaar. ‘Het kan ook best zo zijn dat een student in het buitenland Nederlands studeert en de taal voldoende machtig is om bijvoorbeeld De Avonden te lezen, maar dat ze in een werkgroep het boek in het Engels bespreken.’

Zowel NOB als IVN houden zich bezig met de professionalisering van hun netwerk. Waar NOB de jaarlijkse Bijscholing heeft, houdt IVN elke drie jaar in Nederland het Colloquium Neerlandicum: vijf dagen waarin honderden internationale docenten elkaar ontmoeten, kennis uitwisselen en samen professionaliseren. ‘Het colloquium vindt bewust plaats in het taalgebied, omdat veel docenten weinig of geen mogelijkheden hebben om in een Nederlands taalgebied te komen. Voor docenten uit landen met relatief lage inkomens zijn er reisbeurzen beschikbaar’, legt Iris uit. Volgens Linde is dat voor de mensen op NOB-scholen wel wat anders. ‘Het grootste deel komt uit Nederland en België en komt dus sowieso nog met enige regelmaat naar Nederland.‘

Waar vrijwel alle mensen van aangesloten scholen Nederlands als dominante taal hebben, is dat bij de leden van IVN juist andersom, vertelt Iris: ‘Voor onze docenten is Nederlands meestal niet de eerste taal. Er is echter wel een aantal lectoren verbonden aan vakgroepen in ons netwerk, bijvoorbeeld voor het taalverwervingsonderwijs, en die hebben over het algemeen wél Nederlands als dominante taal.’

Ondanks de verschillen zien zowel Linde als Iris genoeg mogelijkheden om gebruik te maken van elkaars expertise. Linde: ‘Je kan bijvoorbeeld kijken in hoeverre zo’n lector niet voor een aantal uur per week op een Nederlandse school les kan geven. Want het is en blijft in veel landen lastig om bevoegd personeel te vinden. Zeker als het gaat om functies met een relatief kleine omvang. Het zou kunnen helpen om op bepaalde locaties gezamenlijk op te trekken, om te kijken of er niet wat gecombineerde functies mogelijk zijn.’ Iris beaamt dit: ‘NOB-scholen die personeel zoeken zouden er goed aan doen om eens te kijken of de regio niet ook een universiteit of hogeschool met een studie Nederlands heeft. Misschien zijn daar wel studenten Nederlands die iets kunnen betekenen voor de school.’

In het NOB-netwerk zitten ook leerlingen die Nederlands niet als dominante taal (meer) hebben of nooit in Nederlands taalgebied hebben gewoond. ‘Voor leraren op aangesloten scholen met deze leerlingen in de klas zou het heel waardevol kunnen zijn om eens ervaringen uit te wisselen met docenten uit het IVN-netwerk die zelf óók niet Nederlands van huis uit spreken. Juist omdat zij een heel ander, maar net zo waardevol perspectief hebben op het leren van Nederlands als vreemde taal. Dat heeft op didactisch gebied een duidelijke toegevoegde waarde.’

Er ontstaat gelijk een concreet idee voor een uitwisseling van kennis en ervaring: ‘We kunnen leraren en docenten uit enkele steden waar zowel een bij NOB aangesloten school staat, als waar een IVN-lid (afdeling neerlandistiek) te vinden is, bij elkaar zetten en ze laten brainstormen over hoe zij elkaars werkveld kunnen verrijken’, oppert Linde. Iris sluit zich hier enthousiast bij aan: ‘Dit zou bijvoorbeeld op plekken zoals Moskou, Warschau of Rome kunnen. De uitkomsten ervan zouden we in een webinar kunnen delen met andere geïnteresseerden.’

De uitwisseling tussen leraren met een Nederlandse of Vlaamse achtergrond enerzijds en hoogleraren en docenten neerlandistiek met een andere taal- en cultuurachtergrond anderzijds, kan tot onverwachte uitkomsten leiden. Iets dat Iris kan beamen: ‘Het is een heel aparte ervaring om bij een regionale conferentie neerlandistiek in Italië aanwezig te zijn, met voornamelijk Italianen, waarbij de voertaal tijdens mijn hele bezoek Nederlands was. Dat is echt heel bijzonder en inspirerend.’ 

Geïnteresseerd geraakt in NOB en wil je meer weten? Neem eens een kijkje op hun website, waar je precies kunt zien in welke landen hun leden actief zijn én of er nog actuele vacatures zijn.

 

Door: Joeri Voogt, NOB