Interview met wisselleerstoelhouder Agnes Andeweg

Van eind juli tot half oktober 2025 was prof. Agnes Andeweg te gast als hoogleraar aan drie Zuid-Afrikaanse universiteiten - de Universiteit van Kaapstad, de Universiteit van Wes-Kaapland en de Universiteit Stellenbosch - in het kader van de Wisselleerstoel Neerlandistiek in Zuid-Afrika.

Deze leerstoel is een gezamenlijk initiatief van de Taalunie, de Suider-Afrikaanse Vereniging vir Neerlandistiek (SAVN) en de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN), en heeft als doel om de academische en culturele uitwisseling tussen Zuid-Afrika en het Nederlandse taalgebied te bevorderen.

Na afloop van haar verblijf sprak prof. Sonja Loots van de Universiteit van Kaapstad met Agnes over haar ervaringen - over lesgeven in drie talen, de ontmoetingen met studenten, en de inzichten die haar tijd in Zuid-Afrika heeft opgeleverd.

Door Sonja Loots

1. Wat was de opzet van de Wisselleerstoel en wat hielden je verplichtingen in?
De opzet van de wisselleerstoel was dat ik een cursus moderne Nederlandse letterkunde met het thema postkolonialisme zou geven aan drie universiteiten: Stellenbosch, Wes-Kaapland en Kaapstad, voor studenten Afrikaans-Nederlands. Het waren tweede- en derdejaarsstudenten, en een honneursstudent. Eigenlijk gaf ik dus één college zes keer, maar wel voor heel verschillende groepen. Ik probeerde rekening te houden met het verschil in taalniveau – de ene groep had pas kennisgemaakt met de Nederlandse taal, de andere al meerdere cursussen achter de rug. In de evaluaties las ik dat de tweedejaars mijn spreektempo soms moeilijk konden volgen; bij de derdejaars ging het beter.
Verder was me gevraagd om een publiekslezing te geven. Die vond plaats bij SASNEV, de Zuid-Afrikaanse Vereniging voor Nederland en Vlaanderen, aan het eind van mijn collegereeks. Ik was verrast door de belangstelling; het was een mooie ochtend.

2. Hoe zou je je algemene ervaring in Zuid-Afrika samenvatten, zowel persoonlijk als professioneel?
Het was een prachtige, overweldigende ervaring in alle opzichten. Professioneel was het heel verrijkend: ik kreeg de vrije hand om een cursus samen te stellen; dat vertrouwen heb ik zeer gewaardeerd. Ik heb me zeer welkom gevoeld en werd goed ondersteund door de collega’s bij de drie universiteiten. Ook persoonlijk was het bijzonder: ik was nooit eerder in Zuid-Afrika geweest en nu mocht ik me voor een paar maanden inwoner van Kaapstad voelen. Ik heb geprobeerd om daar zoveel mogelijk te zien en mee te maken – waarbij ik me realiseer dat mijn ervaringen bepaald werden doordat ik als witte en rijke Europeaan in een mooie wijk woonde.

3. Hoe verschilde het lesgeven in Zuid-Afrika van je ervaringen in Nederland?
Gek genoeg was het grootste verschil dat ik in Zuid-Afrika in het Nederlands les kon geven. In Utrecht werk ik in een Engelstalige opleiding en spreek ik dus vrijwel altijd Engels. Ik kon met andere teksten werken dan in Utrecht, meer Nederlandse voorbeelden gebruiken, dat vond ik heel leuk. Dat de studenten en ik elkaars taal niet spraken, terwijl we elkaar met enige moeite toch wel konden verstaan, had iets magisch.
Veel was ook hetzelfde: de lichte spanning of de techniek wel zal werken; de studenten waarvan een paar heel enthousiast meedoen en een paar stilletjes achterin iets anders zitten te doen, en de rest ertussenin.

4. Welke uitdagingen kwam je tegen tijdens je werk in Zuid-Afrika, en hoe heb je die aangepakt?
Ik kon me van tevoren moeilijk een voorstelling maken van het taalniveau van de studenten. Ook wist ik niet wat ze voor associaties hadden bij Nederland en Nederlands. Dus daar heb ik ze in het eerste college naar gevraagd. De tulpen en stroopwafels bleken het beeld te domineren. En de uitdaging was om ze de teksten te laten lezen – niet zo heel verschillend van de situatie thuis. Omdat Nederlands lezen voor sommigen echt lastig was, heb ik ze aangeraden om stukken in het Afrikaans te vertalen met ChatGPT. Als we dan de teksten in de colleges in het Nederlands bespraken, hadden ze in ieder geval al een idee waar het over ging.
De logistieke uitdaging was dat ik naar drie universiteiten ging. Ik had een auto gehuurd, maar moest in het begin wel wennen aan links schakelen en links rijden. Gelukkig is het allemaal goed gegaan. Dat ik de eerste maandagochtend om kwart voor negen bij de goede slagboom in Stellenbosch stond, waar Lenelle Foster en Alfred Schaffer me stonden op te wachten, was een opluchting! Ik heb de drie routes over de N2 naar de universiteiten goed leren kennen; ik was trots dat het na een paar weken zelfs lukte zonder Google Maps.

5. Heb je een bijzondere herinnering of anekdote uit een college of uit ontmoetingen met studenten die je met ons wilt delen?
Ja, ik heb diverse bijzondere momenten meegemaakt. Meteen aan het begin, na mijn eerste college in Stellenbosch, zei een student tegen me: “dat was baie lekker”. Ik wist toen nog niet echt – maar snapte wel – dat “lekker” in het Afrikaans in meer situaties te gebruiken valt dan in het Nederlands! In dezelfde week bij UWK, toen ik vroeg “zijn er nog vreemde woorden?”, verzuchtte een student: “alles vreemd”. Tussen die twee uitersten probeerde ik te laveren.
Verder vond ik het vooral bijzonder als studenten verbanden legden tussen hun eigen context en de teksten die we bespraken. Bijvoorbeeld de studente bij UWK die zei dat Anton de Kom haar aan de Black Consciousness Movement van Steve Biko deed denken. Of de UCT-student die naar aanleiding van het gedicht Zou je woensdag zwart willen zijn van Babs Gons zei: “ze wordt eigenlijk als een showpiece beschouwd, net als Sarah Baartman”. En na het college over Raoul de Jongs Boto Banja, over de rituele dans met die naam, kwam een jongen naar me toe. Hij vertelde dat in zijn familie – met Xhosa en Ierse achtergrond – ook gedanst wordt als ritueel, en hij wilde meer weten over de slavenhandel van en naar Zuid-Afrika. Of de honneursstudent die naar aanleiding van het personage van de werkster in Simone Atangana Bekono vertelde over de huiswerkers in haar familie en omgeving, die misschien wel vriendelijker behandeld worden dan de vrouw in de novelle, maar waar het machtsverschil altijd aanwezig is.

6. Welke invloed verwacht je dat je verblijf daar zal hebben op je verdere werk of onderzoek?
Dat kan ik nu nog niet goed zeggen. Ik was in Kaapstad vooral druk met het college van de volgende week! Maar mijn ervaring is dat alles wat je doet op de een of andere manier wel weer een keer terugkomt. Ik heb in de cursus veel teksten behandeld waar ik zelf nog niet eerder over geschreven had; misschien ga ik dat nu doen. Naar de koloniale sporen van het Vliegende Hollander-verhaal (het onderwerp van mijn lezing) had ik al wel onderzoek gedaan, maar nu denk ik dat ik daar nog wel meer over te zeggen heb. Wie weet komen er nieuwe projecten uit voort, of samenwerkingen. Ik zie wel raakvlakken – jij gaf bij UCT bijvoorbeeld een cursus over gothic in Afrikaanse romans, terwijl ik onderzoek heb gedaan naar Nederlandse gothic.

7. Waren er merkbare verschillen tussen de studenten aan de drie Zuid-Afrikaanse universiteiten, of viel dat voor je niet zo op?
Mij viel vooral het verschil met Utrecht op – de groepen waren hier een stuk diverser – minder wit, meer moslimstudenten – en dat gold voor alledrie de universiteiten. De groepsgroottes verschilden nogal: van 10 tot 60 studenten. Bij Stellenbosch en UWK waren bijna alle studenten moedertaalsprekers, bij UCT ook een aantal voor wie Afrikaans geen moedertaal was. Bij Stellenbosch spreken de meeste studenten Afrikaans, op UWK Kaaps-Afrikaans (of “Afrikaaps”). Ik kon wel horen dat het verschillend klonk, maar kon niet goed zeggen waarom precies. Ik had het met de studenten ook over een harde en een zachte G in het Nederlands, en toen zeiden sommigen dat ze het moeilijk vonden om het verschil te horen. Misschien hoort dat bij een vreemde taal leren: dat je de accenten maar moeilijk herkent.
Andere verschillen, die te maken hebben met geld, met klasse en met de toegankelijkheid van de universiteit kon ik in de collegezaal niet zien, maar daar hoorde ik over: dat sommige studenten niet altijd toegang tot internet hebben, of ver moeten reizen omdat ze in de Kaapse Vlakte wonen en niet op campus. Het zegt iets over het doorzettingsvermogen dat sommigen moeten hebben om in die collegebanken te belanden.

8. Wat is je indruk van de neerlandistiek zoals die wordt beoefend in de Zuid-Afrikaanse context?
De Zuid-Afrikaanse context verschilt van andere extra muros-contexten doordat je zo makkelijk Nederlandstalige voorbeelden uit de directe omgeving kunt halen, en dat komt natuurlijk door het koloniale verleden. De Nederlandse herkomst van zoveel geografische namen (Heideveld, Muizenberg, noem maar op) springt onmiddellijk in het oog – al blijft de koloniale geschiedenis dan vaak nog onzichtbaar, onbenoemd. Maar als je dan iets vertelt over dat koloniale verleden, liggen de connecties voor het oprapen. Sommige studenten hadden nog nooit van Suriname gehoord, maar zagen meteen overeenkomsten met hun eigen geschiedenis. Dat perspectief geeft de neerlandistiek in Zuid-Afrika een meerwaarde, zou ik zeggen.

9. Wat vond je van Kaapstad, en wat waren je meest bijzondere ervaringen daar?
Ik vond Kaapstad een heerlijke, interessante, vreemde en vertrouwde stad om een paar maanden te wonen. Dat is moeilijk in een paar zinnen te vatten, maar hier een poging. Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk te zien en te doen, al is dat natuurlijk beperkt en waren sommige wijken (de townships) no-go areas. Ook in het relatief welvarende Kaapstad is de ongelijkheid, de armoede op iedere straathoek zichtbaar, en staan de golfplaten hutjes ook in Gardens. Door veel te wandelen in de stad en naar verschillende supermarkten te gaan krijg je wel verschillende ervaringen: het publiek in de Woolworths is heel anders dan in de Shoprite. De begroetingsformule waarin je iemand altijd vraagt hoe het gaat vind ik zo prettig! Het veraangenaamt het contact met iedere vreemde op een manier die voor mij minder hol voelde dan in de Verenigde Staten.
Al is het straatbeeld in Kaapstad heel gemixt, dertig jaar na afschaffing van de apartheid is de segregatie ook nog erg aanwezig. Op weg naar Stellenbosch zag ik elke week de stroom busjes op de snelweg staan, met mensen van kleur die naar hun werk gaan in het centrum waar vooral witte mensen wonen. Je wenst Kaapstad een metro toe, goed openbaar vervoer, en goed woningbouwbeleid.
Moeilijk te zeggen wat de meest bijzondere ervaring was. Ik denk het gevoel dat ik me thuis begon te voelen in de buurt waar ik woonde, Gardens. Maar als ik toch één ding moet kiezen: zwemmen in het Sea Point-zwembad, van waaruit je de ene kant uitkijkt over de zee, en aan de andere kant de Leeukop.

10. Heb je ook de gelegenheid gehad om andere delen van het land te bezoeken?
Ja, gelukkig wel! Tijdens het reces halverwege ben ik een paar dagen in de Cederberg geweest, daar heb ik rotstekeningen van de |Xam gezien. En na mijn colleges heb ik vakantie genomen om nog aan de zuidkust en in de Karoo rond te reizen. Het was mijn eerste bezoek aan Zuid-Afrika, dus ik wilde wel van de gelegenheid gebruik maken; ik weet niet of ik nog eens de kans zal hebben om hier te komen.

11. Ben je tijdens je verblijf in aanraking gekomen met het werk van Zuid-Afrikaanse en/of Afrikaanstalige schrijvers of dichters die je daarvoor nog niet kende?
Jazeker, allerlei nieuwe schrijvers – en ook historische figuren zoals Shaka Zulu waar ik een boek over las. Ik ben een alleseter als het om lezen gaat dus in willekeurige volgorde: een thriller van Deon Meyer, Mhudi van Sol Plaatje, Patric Mellets boek over Cape Slavery, Soekenjin van Bibi Slippers: mooie en grappige poëzie. Bij een tentoonstelling las ik ook gedichten van N. van Wyk Louw die hij schreef bij schilderijen van Cecil Higgs, die kende ik ook nog niet.
Van tevoren had ik Julia Blackburns Dreaming the Karoo gelezen; zij is geen Zuid-Afrikaanse auteur, maar het is een prachtig, treurig boek over de eerste bewoners van Zuid-Afrika, de |Xam, en de Bleek-Lloydcollectie.

12. Waren er andere kunstenaars (beeldende kunst, muziek, schone kunsten) die je zijn opgevallen of je interesse hebben gewekt?
Ja, verschillende. Er was een overzichtstentoonstelling van Sue Williamson (1941) in de National Gallery terwijl ik in Kaapstad was. Die maakte veel indruk: videoportretten van vrouwen die streden tegen apartheid en hun (klein)dochters, installaties over de systematische vernietiging van de volkswijk District 6 tijdens apartheid. Ik ben nog eens teruggegaan nadat ik in het District Six Museum was geweest omdat ik Williamsons werk toen nog beter kon plaatsen.
Verder was ik bij een paneldiscussie waar Hunter Kennedy aan meedeed. Hij is de zanger van de Afrikaanse band Fokofpolisiekar – dus die heb ik beluisterd, harde punkmuziek, lekker en interessant!
En het Irma Stern Museum, vlakbij UCT, was een prachtige plek. In de National Gallery had ik haar Girl with Recorder gezien – en omdat ik zelf blokfluit speel was dat schilderij me al opgevallen.

13. Kon je raakvlakken ontdekken tussen je eigen onderzoeksinteresses en het lesgeven, lezen of onderzoek dat je tijdens het wisseldocentschap hebt verricht?
Zeker! Ik heb het over gothic bij Simone Atangana Bekono gehad, en over de Vliegende Hollander: beide onderwerpen waar ik al eens over geschreven had. En via het leesevenement One Book One Campus dat ik bij de Universiteit Utrecht heb geïnitieerd had ik me ook al verdiept in het werk van Anton de Kom: daar kon ik nu uit putten.

14. Wat is, aan het einde van dit bezoek, je favoriete Afrikaanse woord of uitdrukking?
Daar hoef ik niet lang over na te denken: sjoe!
Het is een woord dat zoveel verschillende emoties kan uitdrukken: opluchting, inspanning, respect, instemming. Ik weet niet of ik alle nuances ervan al goed ken, maar ik ervaar sjoe als lichter dan het Nederlandse poe! of tjonge! – woorden die je ook met een soort laatdunkendheid kunt gebruiken; dat is nog erger het geval als het verdubbeld wordt tot poepoe of tjongejonge. Mijn indruk is dat dat niet voor sjoe geldt.