Hans Bennis (Taalunie): “Ik beschouw het Afrikaans als een geliefde achterneef”

Sinds 1 februari 2017 is de Nederlandse taalkundige Hans Bennis (1951) algemeen secretaris van de Taalunie. De gemoedelijke Amsterdammer houdt wel van wat “vrolijke anarchie”. Hij is niet bang om zijn mening te geven. Maar hij laat zich daarbij altijd leiden door wetenschappelijke inzichten en door zijn jarenlange ervaring in het veld.

Onder uw voorganger, de Vlaming Geert Joris, was de Taalunie onder vuur komen te liggen, onder meer vanwege de zware bezuinigingen op de neerlandistiek extra muros. Hoe verschilt uw bestuursstijl van die van uw voorganger?

Ik ben als taalkundige jarenlang in de internationale neerlandistiek actief geweest. Daardoor had ik goede banden met de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN). De Taalunie heeft er hard aan gewerkt om het vertrouwen te herstellen. De bezuinigingen konden niet worden teruggedraaid, maar wij hebben wel alles op alles gezet om de relatie te verbeteren. Wij hebben elkaar simpelweg nodig.

Het belangrijkste verschil met mijn voorganger is, denk ik, dat ik mezelf niet als manager zie. Ik geef al heel lang leiding aan organisaties. Voor ik hier kwam, was ik achttien jaar directeur van het Meertens Instituut, en daarvoor was ik tien jaar directeur van een onderzoeksinstituut aan de Universiteit Leiden. Dus dat leidinggeven herken ik wel, maar daardoor voel ik me nog geen manager. Nee, ik ben taalkundige. En dat geeft al aan hoe ik in deze organisatie sta. Ik wil vanuit de inhoud kijken wat we kunnen betekenen. Mijn eerste stuk over de nieuwe koers van de Taalunie heette dan ook De inhoud centraal. In het veld is men over het algemeen blij dat de inhoud weer centraal staat en dat er iemand aan het roer staat die weet waar het over gaat. Binnen de organisatie kost het soms wat meer moeite, maar dat is een omschakeling die geleidelijk aan gestalte krijgt.

De Taalunie is medeorganisator van het Meertaligheidsgesprek tijdens het Festival voor het Afrikaans (Amsterdam, 23 september) en organisator van de Taalunie Talendebatten over geslaagde communicatie in de zorg (Brussel, 26 september; Amsterdam, 28 september). Deelname aan deze bijeenkomsten is gratis.

De Taalunie heeft de opdracht het Nederlands zowel binnen het Nederlands taalgebied als daarbuiten te bevorderen. Er zijn wereldwijd zo’n 24 miljoen Nederlandssprekenden. Maar daar zitten flinke verschillen tussen. Om te beginnen tussen het Nederlands in Nederland en dat in Vlaanderen.

In Nederland worden Vlaamse televisieprogramma’s ondertiteld en in Vlaanderen worden programma’s uit Nederland ondertiteld. Mensen zien die twee variëteiten van het Nederlands als verschillend. We zijn een “unie” omdat we een gedeelde taal hebben, met daarbinnen variëteiten. We begrijpen elkaar uitstekend. Wel kijken Vlamingen en Nederlanders anders tegen taal aan. In Nederland is taal iets vanzelfsprekends, in Vlaanderen is taal een deel van de identiteit. De Vlamingen hebben het Nederlands moeten bevechten op het Frans. Daardoor is de omgang met de taal daar meer normatief.

Het Nederlands dat in Nederland wordt gesproken, heeft allerlei verschillende vormen. Ook in het Standaardnederlands zitten verschillen, bijvoorbeeld tussen noord en zuid. In het noorden zeggen ze “dat hij dat boek gelezen heeft” en in het zuiden “dat hij dat boek heeft gelezen”. De rode en de groene volgorde noem je dat. Sommige mensen vinden de rode volgorde beter, anderen de groene, maar er is geen regel voor. Dat soort verschillen heb je binnen Vlaanderen ook, en dus ook tussen het Nederlands in Nederland en het Nederlands in Vlaanderen. Dat vind ik helemaal niet erg. Ik vind het juist wel fijn dat een taal een zekere bewegingsruimte heeft. Daardoor kan iedereen met taal een stukje van zijn of haar identiteit laten zien. En waarom zouden we die ruimte niet accepteren, zolang die niet tot essentiële misverstanden leidt en niemand er boos of ongelukkig van wordt? De volgende vraag is: hoeveel variatieruimte accepteren we? Wat is nog standaardtaal en wat niet? Dat is een continu debat.

Deze vragen gelden in nog sterkere mate voor Nederland en Suriname en de Antilliaanse eilanden. Er zijn grote sociaaleconomische en cultuurhistorische verschillen, waardoor de houding die mensen tegenover het Nederlands hebben, ook verschilt. Wat kan de Taalunie Suriname en de Antillen bieden zonder betuttelend te zijn?

Op de Antillen wordt in het dagelijks leven nauwelijks Nederlands gesproken. Maar 6 procent van de bevolking daar heeft het Nederlands als moedertaal. De mensen spreken hoofdzakelijk Papiaments, terwijl het Nederlands wel de officiële taal is. Dat maakt het Nederlands er niet erg geliefd. In Suriname ligt de situatie anders. Daar is het Nederlands voor veel mensen wel degelijk een (tweede) moedertaal en ook de taal van het onderwijs. Het wordt vooral gesproken in Paramaribo en aan de noordkust.

In Suriname proberen we samen met lokale partners het Surinaams-Nederlands als variëteit van het Nederlands in kaart te brengen. We zeggen dus niet dat iedereen moet leren spreken als een Nederlander. We kijken naar specifieke eigenaardigheden van het Surinaams-Nederlands, om die vervolgens te accepteren als vormen van het Nederlands. Dat doen we ook met het Vlaams-Nederlands en het Nederlands van de Antillen. In de Woordenlijst gebruiken we termen als “Surinaams-Nederlands”, “Caribisch Nederlands”, “Vlaams-Nederlands” of “Nederlands-Nederlands”. Op dezelfde manier kijken we naar grammatica en uitspraak. Het zou mooi zijn als de grammatica van het Surinaams-Nederlands wordt meegenomen in de nieuwe ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst.

Vanuit Zuid-Afrika zijn de blikken vaak hoopvol op de Taalunie gericht. Het Afrikaans staat onder druk en men hoopt op politieke en financiële steun uit Nederland. Wat kunnen Afrikaanssprekenden die zich zorgen maken over de toekomst van het Afrikaans wel en niet van de Taalunie verwachten, en waarom?

Ik beschouw het Afrikaans als een geliefde achterneef. De verwantschap is duidelijk. Als ik in Zuid-Afrika ben, spreek ik Nederlands en de mensen daar spreken Afrikaans terug. Op die manier kunnen we elkaar prima verstaan. In Argentinië of IJsland lukt dat niet. Dus in die zin is het een verwante taal. Maar het is geen Nederlands. Het Afrikaans heeft een eigen ontwikkeling doorgemaakt, met invloeden van onder meer de Khoisan-talen en het Maleis. En dat is mooi.

De vraag is of de Taalunie iets met het Afrikaans moet doen. Ik denk van wel, maar daarmee wil ik niet zeggen dat we het Afrikaans zouden moeten opnemen in de Nederlandse taalfamilie. Anders dan het Surinaams-Nederlands is het Afrikaans geen variëteit van het Nederlands. Het valt niet onder onze competentie, en al helemaal niet politiek. Maar vanwege de taalkundige en historische banden gaan we wel een stapje verder dan bij een willekeurige andere taal.

Zo hebben we – in samenwerking met het Virtuele Instituut vir Afrikaans (VIvA) – het Afrikaans, naast het Nederlands en het Fries, inmiddels opgenomen in Taalportaal. Er zijn ook plannen om het isiXhosa en een van de historische Khoisan-talen daarin op te nemen. Op den duur zou ik alle andere talen van Zuid-Afrika er ook graag in opnemen. Ik wil graag onze technologie, onze kennis en ervaring beschikbaar stellen. Maar het is geen project dat tot onze kerntaken behoort. Wel vinden wij het belangrijk om met Zuid-Afrika samen te werken.

Is er een bewuste poging aan de gang om de naam van “Nederlandse Taalunie” te veranderen in “Taalunie”? Sinds wanneer en waarom?

De N is inderdaad uit het logo verdwenen en iedereen heeft het alleen nog maar over “de Taalunie”. Die ontwikkeling is voor mijn tijd al ingezet. Het is niet definitief en ook niet officieel. Maar ik sta er wel achter. Ten eerste zou je “Nederlands” kunnen lezen als “niet-Vlaams” of “niet-Surinaams”. Het gaat niet om het land, maar om de taal. Je zou ons de “Unie van het Nederlands” kunnen noemen.

En Nederland is net als Zuid-Afrika in hoge mate een meertalig land. Ik vind het belangrijk dat de Taalunie ook aandacht heeft voor de andere talen die in Nederland, Vlaanderen en Suriname worden gesproken. Je kunt een taal niet isoleren, want binnen een taalgemeenschap worden talen altijd in samenhang gebruikt. Mensen doen aan code switching. Daarnaast heb je in Nederland ook te maken met het Engels dat er voortdurend tussendoor fietst. Dus we houden ons ook bezig met het Nederlands in relatie tot andere talen. De naam “Nederlandse Taalunie” reflecteerde een concept dat niet meer overeenstemt met de huidige werkelijkheid.

Een vraag die ik mezelf regelmatig stel, is hoe je van iemand in de Nederlandse, Vlaamse en Surinaamse samenleving een optimale taalgebruiker maakt. Dat impliceert dat iemand goed Nederlands spreekt. Maar als goed Nederlands spreken afhankelijk is van kennis van een andere taal, dan zal ik er niet voor schromen te pleiten voor meertalig onderwijs. Op Aruba loopt een experiment waarbij eentalig Nederlands onderwijs inderdaad vervangen is door meertalig onderwijs. In het begin wordt er hoofdzakelijk in het Papiaments lesgegeven, en geleidelijk komt daar steeds meer Nederlands bij. Het blijkt dat het meertalige onderwijs veel beter functioneert dan het eentalige onderwijs. Na vier jaar zijn de leerlingen cognitief veel verder. Dat zie je aan vakken als wiskunde en aardrijkskunde. Maar ook het niveau van het Nederlands van deze leerlingen is goed. Er is dus duidelijk een voordeel als deze kinderen ook in het Papiaments les krijgen. Ik wil dan ook pleiten voor een meertalige aanpak.

Als je de uitkomst van dit experiment vertaalt naar de situatie in Nederland, zou je misschien ook moeten pleiten voor meertalig onderwijs op Nederlandse scholen waar dat relevant is. Bijvoorbeeld door naast onderwijs in het Nederlands ook onderwijs in het Turks of Arabisch aan te bieden. De Taalunie heeft de opdracht om kinderen vaardige taalgebruikers in de Nederlandse samenleving te maken. Als dat doel gediend is bij meertalig onderwijs met een goede beheersing van de eerste taal, dan moeten we dat doen.

U heeft in mei deelgenomen aan het eindexamen Nederlands voor vwo-leerlingen. Wat voor cijfer had u?

Een 7,6. Een stuk lager dan ik als middelbare scholier voor mijn eindexamen had. Ik ben veertig jaar taalprofessional en ik heb dertien boeken en een paar honderd artikelen geschreven, zowel populair als niet populair. Dus ik zou toch redelijkerwijs een hoog cijfer moeten kunnen halen. Maar tegenwoordig komt het eindexamen Nederlands voor een belangrijk deel neer op het aanleren van trucjes. Dat had ik niet gedaan. Vandaar die 7,6.

Wat zegt dat over het schoolvak Nederlands?

De leraren klagen, de leerlingen klagen. Universiteiten klagen dat niemand meer Nederlands wil studeren. Maar er is wel een kanteling. We zijn druk bezig met de herziening van het schoolvak Nederlands, samen met veel andere betrokkenen. Nederlands is nu een vak waar je vaardigheden aanleert en dat ten dienste staat van andere vakken. Wij willen dat de focus weer op de inhoud komt te liggen. Een inhoud die correspondeert met hoe het vak er aan de universiteit uitziet.

Ook als universitaire studie verliest de traditionele neerlandistiek in Nederland terrein. Het vak wordt opgeslokt door matrixstudies als “Communicatiewetenschappen” en “Culturele Studies”. Maakt u zich zorgen over de teloorgang van de traditionele neerlandistiek?

Dat de traditionele neerlandistiek verdwijnt, is niet iets wat ik per se betreur. Toen ik zelf Nederlands studeerde, kreeg ik de eerste twee jaar bijna alleen maar filologie. En ik moest de vierdelige literatuurgeschiedenis van Knuvelder uit mijn hoofd leren. Daar moet je nu toch niet meer aan denken? Met verloop van tijd verandert de manier waarop we naar een vak kijken, en dat is goed. Bij taalkunde hebben we de afgelopen vijftig jaar bijvoorbeeld veel nieuwe kennis opgedaan over taalvariatie en taalverwerving, en die kennis moet op een leuke manier een plek krijgen in je curriculum.

Waar ik me wel zorgen over maak, is de terugloop van het aantal studenten Nederlands aan de universiteiten en het feit dat er geen relatie meer bestaat tussen de universitaire neerlandistiek en wat er op school gebeurt. Stel je voor dat er straks onvoldoende ruimte is om Nederlands als universitaire studie overeind te houden!

Maar zoals gezegd zijn we bezig het schoolvak Nederlands te verbeteren. In Vlaanderen kijken we naar de eindtermen. En in Nederland wordt het vak in het kader van het ontwikkelprogramma Curriculum.nu volledig op de schop genomen. Natuurlijk is er allerlei kritiek mogelijk. En wat hieruit komt rollen, zal ook niet het eeuwige leven hebben. Maar je moet zoeken naar mogelijkheden om het optimale te bereiken.

Wat is het standpunt van de Taalunie ten aanzien van de verengelsing van het hoger onderwijs – met name de Masterstudies en de technische universiteiten? Wat vindt u zorgelijk, wat niet?

De Taalunie valt onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse ministers van Onderwijs, de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse minister van Cultuur. Als je vraagt wat de Taalunie ervan vindt, moet ik je dus verwijzen naar de brief die minister Van Engelshoven over internationalisering aan hogescholen en universiteiten heeft geschreven, mede op grond van een advies dat wij hebben geformuleerd.

Mijn persoonlijke mening is dat er niets tegen Engels als deel van het universitaire curriculum is. Maar dan vooral waar het nodig is. Daarvoor kunnen verschillende oorzaken zijn. Bijvoorbeeld omdat je Engels studeert. Of vanwege de internationale samenstelling van de groep. En als je studenten opleidt voor de wetenschap en die wetenschap – denk aan natuurkunde of genetica – is internationaal, dan is het zinvol om die studenten op te leiden in het Engels.

Maar als het gaat om een onderzoeksmaster Nederlandse letterkunde, dan is het tamelijk bizar om die in het Engels aan te bieden. Dat geldt ook voor vaderlandse geschiedenis. Ook moet er goed gekeken worden naar de beroepspraktijk waar de studenten voor opgeleid worden. Dus wél een Engelstalige onderzoeksmaster theoretische psychologie. Maar 90 procent van de psychologiestudenten moet later in Nederland met patiënten werken en dan zou een praktijkgerichte Engelstalige opleiding clinical psychology een nadeel zijn. Dat geldt ook voor huisartsengeneeskunde. Nu is het al zo dat je, als je farmacie wil studeren, moet kunnen aantonen dat je het Nederlands beheerst. Want het is belangrijk dat apothekers met hun klanten kunnen communiceren. Waar is Engels zinvol en waar niet? Er is een genuanceerd beleid nodig.

U zei dat Nederland in hoge mate een meertalig land is. Waar liggen voor u de kansen en uitdagingen van meertaligheid in Nederland?

De meeste Nederlanders hebben een thuistaal (dat kan bijvoorbeeld het Limburgs zijn, maar ook Arabisch of Turks), een nationale taal (het Nederlands) en een internationale taal (het Engels). Meertaligheid is dus een eigenschap van de samenleving en van ieder individu. In de meeste landen is meertaligheid heel gewoon. Als je in Paramaribo op de markt rondloopt, hoor je allerlei talen door elkaar. De een praat Nederlands, de ander Sranan Tongo en weer een ander Javaans of Hindoestaans; toch lijkt iedereen elkaar te kunnen verstaan. Ik denk dat dat goed is. Als je je in meerdere talen kunt redden, ben je het best geëquipeerd voor de moderne samenleving. Daarom vind ik dat we op een ontspannen manier met meertaligheid moeten omgaan.

Zijn er aspecten van het werk van de Taalunie waar we het nog niet over hebben gehad?

De Taalunie doet ook veel aan cultuur. In november ontvangt Judith Herzberg de Prijs der Nederlandse Letteren. Ik zou meer willen doen aan leesbevordering en leesvaardigheid . Er worden nog steeds veel boeken verkocht, maar worden ze ook gelezen? Op school wordt er ook steeds minder gelezen. Het móet natuurlijk niet. Maar het verrijkt mensen om kennis te nemen van dit soort producten. Je mist in mijn ogen een stuk verdieping – iets wat je tot essentieel burger maakt – als je dat niet meekrijgt.

Verder is de zorg voor de standaardtaal in ons gesprek tot nu toe een beetje onderbelicht gebleven. Correct spellen is belangrijk, omdat er een waardeoordeel aan toegekend wordt en je er soms op afgerekend wordt. De sollicitatiebrief is het standaardvoorbeeld van deze redenering. Spelling is officieel vastgelegd en dat zal zo blijven. Maar er is geen vastgelegde norm voor hoe je Nederlands uitspreekt. En wat de grammatica betreft, is er hooguit een aanbevolen norm: de ANS. De ANS is descriptief. Die beschrijft wat er gebeurt en distilleert daaruit de norm. Als de nieuwslezer “hun hebben” gaat zeggen, wordt “hun hebben” opgenomen in de ANS. Maar spelling verandert pas als wij zeggen dat ‘ie anders is.

Een leuk project is dat we bezig zijn een voorkeursspelling te genereren voor persoonsnamen die uit andere schriften komen, zoals het Cyrillische, het Arabische of het Hebreeuwse schrift. Hoe spel je “Tsjechov”, “Solzjenitsyn” of “Sjostakovitsj” nu eigenlijk? Er komt een app die je straks alle verschillende varianten geeft. Bovenaan staat de voorkeursspelling. Dat is de spelwijze die door de Taalunie wordt aanbevolen, omdat die voortvloeit uit algemene regels.

Een langgekoesterde wens van mij is dat er een klankleer voor het Nederlands komt. Die bestaat nu niet. We gaan ook kijken hoe we bestaande taalcorpora kunnen koppelen aan de ANS, zodat je een woord meteen kunt zien of horen.

De standaardtaal staat bij de Taalunie nog steeds op nummer 1. Mensen denken altijd van mij dat ik niet geïnteresseerd ben in de standaardtaal. Maar ik wil dat de ANS prescriptiever wordt dan hij nu is. Het is raar dat we een wet hebben voor de Nederlandse spelling, terwijl er geen enkele sanctie tegenover staat. Zelf houd ik wel van een vrolijk soort anarchie. Maar mensen hebben behoefte aan vastigheid. We willen niet zeggen hoe het moet. Maar we kunnen wel zeggen wat wij aanbevelen. Daar hebben mensen behoefte aan en ik begrijp dat ook wel.

Het moet ook afgelopen zijn met die verschillende taaladviesdiensten naast elkaar: Taaladvies.net, Onze Taal en de Taaltelefoon in België. Dat is verwarrend. Ook op dit terrein gaan we intensiever samenwerken. En het is raar dat we ooit een discussie hadden over een Wit boekje en een Groen boekje. Dat gaan we niet meer doen. Wij als professionals moeten eerst maar zien dat we eruit komen, zodat het publiek niet in verwarring wordt gebracht.

Bron: Voertaal