De bazige molenaar of ‘t kofschip


Voor het correct spellen van het voltooid deelwoord en de verleden tijd van regelmatige werkwoorden is het handig om onderscheid te maken tussen stemhebbende en stemloze klanken. Alle medeklinkers uit ‘t kofschip zijn stemloos, alle andere medeklinkers en alle klinkers zijn stemhebbend.

Je hoort alleen of een medeklinker stemhebbend is als die aan het begin van een woord of ergens in het midden staat: toen/doen, peer/beer, effen/even, massa/mazzel. Het eerste woord van deze woordparen kun je gemakkelijk fluisterend uitspreken, maar probeer de woorden met een stemhebbende medeklinker (het tweede woord in de woordparen) maar eens uit te spreken zonder je stembanden te gebruiken; dat lukt niet erg.

Lastiger wordt het als de stemhebbende medeklinker aan het einde van een woord staat. Het Nederlands heeft namelijk de eigenaardigheid dat stemhebbende medeklinkers aan het einde van een woord (of lettergreep) als een stemloze medeklinker worden uitgesproken: paard klinkt als [paart] en heb klinkt als [hep].

Omdat de medeklinkers uit ‘t kofschip stemloos zijn, schrijf je genoemde werkwoords­vormen met een -t. Voor veel taalleerders is de regel van ’t kofschip lastig omdat er aan een flink aantal voorwaarden moet worden voldaan. ’t Kofschip komt pas aanvaren

  • als je te maken hebt met werkwoorden;
  • en de laatste letter van de stam van dat werkwoord in ’t kofschip voorkomt;
  • en je een verleden tijd of voltooid deelwoord wilt gebruiken;
  • en je twijfelt tussen een -d of een -t ;
  • en dan alleen bij regelmatige werkwoorden;
  • of als je te maken hebt met een geadjectiveerd voltooid deelwoord (een gestrand schip).

Dus niet in de tegenwoordige tijd en niet bij sterke of onregelmatige werkwoorden. En het heeft ook niets te maken met de regel ‘stam plus -t’. Bovendien geeft ’t kofschip alleen aan dat je een -t moet gebruiken bij werkwoorden waarvan de stam eindigt op -t, -k, -f, -s, -ch en -p.

Het zou veel handiger zijn om te moeten kiezen tussen stemhebbende en stemloze klanken. Daarom wil ik hierbij de bazige molenaar introduceren, in aanvulling op ‘t kofschip. In de bazige molenaar zitten namelijk alle stemhebbende medeklinkers die je aan het eind van de stam van een regelmatig werkwoord kunt tegenkomen: -d, -b, -z, -g, -m, -l, -n, en -r. Voortaan stel je niet langer de vraag of de laatste letter van de stam in ’t kofschip zit (want dan moet je een -t schrijven), maar redeneer je als volgt:

  • ’t kofschip -> -t
  • de bazige molenaar -> -d


Michel Vrisekoop (Amsterdam)