Column 54: Dubbelloops geweer

Je had hier vroeger een cd-winkel waar alles keurig geordend was. Als je binnenkwam links een afdeling klassiek en rechts had je pop en jazz en reggae en house en heavy metal en zo. Achterin was een afdeling "wereldmuziek". Daar stonden de cd's met gamalanorkesten, met volksmuziek uit Opper-Volta, muziek van Turkse oed met begeleiding van een saz-orkest, en van een bevrijdingskoor uit Nicaragua.

Voor literatuur bestaat zoiets niet. We hebben wel het woord "wereldliteratuur", maar dan denken we eerder aan Homerus, Shakespeare en Kafka. Niet aan de lokale poëzie van veeboeren uit Vuurland.

Toch zou die best kunnen bestaan. En ze zou zomaar heel mooi kunnen zijn. Ik vind dat je open moet staan voor alles en iedereen. Of zoals de Heilige Schrift het zegt: "Onderzoek alles en behoud het goede" (1 Tess. 5: 21).

Zo kwam het dat ik vorige week een roman gekocht heb van Alaa al Aswani, geheten "De automobielclub van Caïro", uit het Arabisch vertaald door Djûke Poppinga. Gekocht en gelezen. Volgens de uitgever "de beste Egyptische romancier van het moment" en "Egyptes grootste schrijver".

Ik weet niet wat ik ervan denken moet. Of eigenlijk, ik weet best wat ik ervan denk, maar misschien moet ik dat niet denken. Wat ik denk is eenvoudig: een opeenstapeling van cliché's, banaliteiten, vermoeiende flat characters, en scherpe tegenstellingen tussen de goeien die altijd goed zijn en de kwajen die niet deugen. Van die dingen. Nadat ik vroeger alle Witte Raven-pockets van mijn zuster meelas, heb ik zelden meer iets van dit kaliber onder ogen gekregen.

Maar misschien moet ik dit niet denken; misschien moet ik mijn oordeel nog wat opschorten. Ik laat trouwens in het midden wat op het conto van de schrijver moet, en wat op dat van de vertaalster. Ik ken geen Arabisch. Misschien snap ik wel te weinig van de Egyptische cultuur. Dat is heel goed mogelijk. Misschien moet je Egyptische romans wel eerst leren lezen, zoals je ook bier hebt leren drinken en waarderen. Misschien leidt vertalen uit het Arabisch wel vanzelf tot dit soort proza. Wie zal het zeggen? Kortom: ik zal er verder over zwijgen.

Behalve dan over dat dubbelloopsgeweer op bladzijde 358. Dat moet ik toch even vertellen. Er wordt daar vergaderd door een revolutionaire groep. Punt van discussie is de vraag of de groep meer mensen bij haar plannen moet betrekken of juist liever niet. Meer mensen erbij heeft voordelen en nadelen. En dan komt de fameuze uitspraak: "Ik heb al eerder tegen je gezegd dat het rekruteren van mensen een dubbelloops geweer is. Als we dat geweer niet goed gebruiken, keert het zich tegen ons". 

Ik weet ook al niet veel van geweren, maar mijn vraag is nu: zou een dubbelloops geweer groter risico met zich meebrengen bij onjuist gebruik dan een geweer met maar een enkele loop? Volgens mij is het zelfs verdomd moeilijk om je zelf dood te schieten met een geweer, simpel omdat zo'n ding veelal te lang is. Wie het op zichzelf richt, moet al erg lange armen hebben om nog bij de trekker te kunnen. Tenzij het natuurlijk een heel klein dubbelloops geweertje is. Maar dan kan het met een enkele loop evengoed.

Kan iemand mij eens uitleggen hoe de Egyptische literatuur het dubbelloops geweer ziet?

Joop van der Horst (Leuven)