Blog 8: Statenvertaling

In 1637 verscheen de zogenaamde Statenvertaling van de Bijbel. Het was de overheid die opdracht gegeven had tot deze vertaling: de Staten Generaal van de Verenigde Provincies. Vandaar de naam. Voorzover ik weet heeft noch voordien, noch ooit daarna de overheid zich bemoeid met het vertalen van de Bijbel. Alleen al daardoor is de Statenvertaling een beetje bijzonder.

Niet dat de overheid zich bemoeide met de manier van vertalen. Dat werd overgelaten aan een heel team van vertalers en adviseurs, alles volgens de modernste inzichten anno 1637. Zowel het een als het ander, het feit dat dit een ‘officiële’ vertaling was en het feit dat de vertalers een prima werkstuk afleverden, hebben bijgedragen tot het succes van de Statenvertaling. Eeuwenlang was het veruit de meest gelezen Nederlandse Bijbelvertaling. Er waren wel andere vertalingen in omloop, maar pas enkele twintigste-eeuwse vertalingen werden een serieus alternatief. In protestantse kringen ging men voortaan de NGB-vertaling uit de jaren vijftig gebruiken. Tot die tijd werd de Statenvertaling gebruikt. In sommige fundamentalistische groeperinkjes zelfs vandaag de dag nog. De vertaling uit 1637 heeft, doordat ze ruim driehonderd jaar zo intensief gelezen is, een aanzienlijke invloed gehad op de Nederlandse taal. Allerlei woorden en uitdrukkingen zijn door toedoen van de Statenvertaling in onze taal terechtgekomen. Wel werd die invloed allengs minder. In de negentiende en de twintigste eeuw werd het taalgebruik van de zeventiende eeuw namelijk erg ouderwets gevonden. Hopeloos ouderwets. En vandaar in de twintigste eeuw de roep om een nieuwe en eigentijdse vertaling.

Ondertussen waren (en zijn) er mensen die bleven hechten aan die aloude Statenvertaling, met zijn plechtige en dichterlijke taal. Dat plechtige en dichterlijke is echter grotendeels gezichtsbedrog. In 1637 was de Statenvertaling namelijk helemaal niet plechtig of dichterlijk. Pas in de loop der eeuwen, toen de Nederlandse taal veranderde, werd het oude taalgebruik zogenaamd plechtig en dichterlijk. Hoe dan ook, de Statenvertaling was legendarisch. Het Nederlands Bijbelgenootschap heeft de complete editie van 1637 op zijn website staan: als evenzovele foto’s van alle bladzijden.

Maar je kan er niet digitaal in zoeken. Daarom heeft begin dit jaar Nicoline van der Sijs het initiatief genomen om de hele Statenvertaling te digitaliseren. Met een groep vrijwilligers wordt op dit moment als uitgetypt (en van zoek- en verwijscodes voorzien). Het is de bedoeling dat volgend jaar de hele Statenvertaling van 1637 op het internet gratis beschikbaar komt.

Ik typ ook mee. En nu pas wordt goed zichtbaar hoeveel er tussen 1637 en de twintigste eeuw stilzwijgend aan die Statenvertaling geknutseld en veranderd is. Velen hebben nog ergens een editie van de Statenvertaling staan, iets uit de negentiende eeuw of uit het begin van de twintigste eeuw. U denkt dat u de vertaling van 1637 in huis hebt? Vergeet het maar. Generatie na generatie heeft er veranderingen in zitten aanbrengen. De verschillen met de oorspronkelijke versie van 1637 zijn aanzienlijk.

Een voorbeeld:

Anno 1637:
Ende David seyde tot den Priester Achimelech, De Coninck heeft my eeñ sake bevolen, ende seyde tot my, Laet niemant yet van de sake weten om de welcke ik u gesonden hebbe, endie die ick u geboden hebbe.

19de/20ste eeuw:
En David zeide tot den priester Achimelech: De koning heeft mij eene zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van de zaak weten, om welke ik u gezonden, en die ik u geboden heb.

Tot zover zijn het misschien details die alleen de taalkundige interesseren (een sake > eene zaak; seyde > zeide; yet > iets; de welcke > welke, enz.), maar dan ook in elke zin. Er zijn ook groter ingrepen geweest. Hele woorden zijn vervangen. De ‘wijven’ bijvoorbeeld zijn stelselmatig vervangen door ‘vrouwen’. En het mooiste voorbeeld is wellicht 1 Samuel 25:34, waar in latere editie staat: ‘dat […] van Nabal niemand, van wat mannelijk is, overig zoude gebleven zijn tot het morgenlicht’. In 1637 stond daar nog: ‘so en ware Nabal niemant die aen den wandt pist overich gebleven tot het morgen-licht’.

Wat ook de verdiensten of de tekortkomingen van die oude vertaling uit 1637 mogen zijn, het is goed dat die tekst binnenkort voor onderzoek weer algemeen beschikbaar is.

Joop van der Horst (Leuven)