Blog 23: Niet-gefundeerde generalisatie

In het Middelnederlands kon je zeggen 'Hem wondert des'. Vertaald is dat: 'Hij verwondert zich daarover'. Of: 'Dat verwondert hem'. In het oudere Duits en Engels kwamen die dingen ook voor. In grammatica's noemt men zoiets een onpersoonlijke constructie, en daarmee bedoelt men dat de constructie geen nominativus bevat. Dat wil zeggen: geen subject oftewel geen onderwerp van de zin. Er is alleen een dativus ('hem') en een genitivus ('des'). Als je het heel letterlijk zou vertalen, dat staat er in het Middelnederlands zoiets als: 'aan hem is verwondering daarvan'. Het onderwerp is niet maar even weggelaten, er past gewoon geen subject bij.

Onpersoonlijke constructies waren in de dertiende en veertiende eeuw heel gangbaar. En niet alleen met 'verwonderen' en 'verbazen', maar ook bijvoorbeeld met werkwoorden die iets betekenen zoals 'zich ergeren', 'zich bekommeren om', 'verafschuwen', 'zich verheugen' en zelfs met 'dromen'. Anders gezegd: onpersoonlijke constructies had je vaak bij de werkwoorden die een of andere ervaring of 'psychische gesteldheid' uitdrukken. Later werden ze schaarser, en uiteindelijk zijn ze helemaal uit onze taal verdwenen.

Ik heb die onpersoonlijke constructie altijd erg mooi gevonden. Mooi omdat ze zo adequaat is. Bij verwondering of ergernis is er namelijk niemand die iets doet: het overkomt je. Noch de persoon in kwestie, noch de oorzaak van het gevoel, 'doet' iets. En dat is precies wat er staat. Preciezer, lijkt me, dan onze moderne constructie. Maar
om de een of andere reden zijn we het toch anders gaan zeggen.

Waarom? Daar zijn allerlei theorieën over, en ik wil hun juistheid niet aanvechten. Maar diep in mijn hart denk ik dat het verdwijnen van de onpersoonlijke constructie ook iets te maken moet hebben met een veranderende visie op gevoelens. Wij 'hebben' onze gevoelens, maar Middeleeuwers overkwam het gevoel.

Ik weet al sinds mijn studietijd dat dergelijke gedachten niet geliefd zijn onder taalkundigen. Ook goed; ik weet erover te zwijgen.

Zojuist lees ik in het jongste nummer van 'Voortgang; jaarboek voor de Neerlandistiek' (XXVII) een artikel waarin collega Wierzbicka geciteerd wordt. Zij schijnt over het Russisch geschreven te hebben dat je daar in plaats van 'Ik geef je geen ijsje' zegt: 'Er zal geen ijsje voor je zijn'. Evenzo zou het Russisch in plaats van 'Ik geloof ...' iets zeggen in de trant van: 'Het gelooft in mij ...'. Ik ken geen Russisch, maar 't is erg interessant. Je zou het een soort onpersoonlijke constructie kunnen noemen. Wierzbicka brengt, blijkens het citaat, deze bijzonderheid van de Russische taal in verband met 'het Russisch fatalisme'. Het wordt me niet helemaal duidelijk of zij meent dat de Russische grammatica zo is vanwege het daar heersend fatalisme, of dat de Russische taal er juist de oorzaak van is dat Russen zo fatalistisch zijn. Ik weet zelfs niet of Russen echt wel fatalistischer zijn dan, zeg, Portugezen of Ieren.

Hoe dan ook, Wierzbicka had haar gedachte misschien beter niet openbaar gemaakt. Want in het artikel in Voortgang wordt dit een 'niet-gefundeerde generalisatie' genoemd. En dat is het natuurlijk ook.

En toch kan ik me haar gedachte goed voorstellen. Ik zou hetzelfde denken. Maar de taalwetenschap lijkt soms wel wat op een zware kerkgemeenschap in Staphorst, een Chinees partijcongres of gewoon een middelbare-schoolklas in Nederland: sommige dingen mag je wel denken, maar je moet ze niet zeggen, want dan lig je er uit.

Joop van der Horst (Leuven)