Artikel Lotte Jensen: Ook als neerlandicus ben ik dol op internationalisering

Door Lotte Jensen, 6 juni 2018

Als neerlandicus ben ik dol op internationalisering. Over twee weken mag ik bijvoorbeeld spreken op een congres in Sheffield waar het 70-jarige bestaan van Dutch Studies wordt gevierd. Uitnodigingen om gastcolleges te geven in Keulen, Zürich en Boedapest neem ik eveneens gretig aan. Enthousiaste, leergierige studenten willen daar alles weten over de Nederlandse cultuur en geschiedenis. De voertaal is het Nederlands, de taal waarin zij zich specialiseren. Zij doen dat trouwens niet alleen vanwege culturele redenen, maar ook uit economische motieven: Nederland is een belangrijke handelspartner voor de landen waar zij vandaan komen.

Dat geldt in het bijzonder voor Polen, waar de neerlandistiek gouden tijden beleeft. De studentenaantallen rijzen daar de pan uit. Op acht universiteiten kun je daar vakken Nederlands volgen, op drie universiteiten is het een aparte studierichting (ter vergelijking: in Nederland kun je een voltijdse studie Nederlands aan vijf universiteiten volgen). Onlangs werd in Wroclaw een week lang de vierhonderdste sterfdag van Bredero met tal van activiteiten gevierd. De Poolse adaptatie van De Klucht van de molenaer (1613) ging toen in première.

Internationalisering speelt een belangrijke rol in de neerlandistiek, reden waarom ik de afgelopen weken de discussies over internationalisering in de media op de voet volgde. En natuurlijk wilde ik ook weten welke standpunten er met betrekking tot het taalbeleid aan de universiteiten werden ingenomen, want internationaliseren betekent al snel: overgaan op het Engels. En dat vormt een potentiële bedreiging voor de volwaardige uitoefening van mijn vak, hoe internationaal we ook bezig zijn.

In korte tijd werden drie belangrijke documenten over dit onderwerp gelanceerd. De eerste was de Internationaliseringsagenda van de VSNU (Vereniging van Samenwerkende Universiteiten) en de VH (Vereniging van Hogescholen). Mijn belangrijkste bezwaren tegen dit rapport heb ik in een opiniestuk in NRC Handelsblad verwoord. Het komt erop neer dat internationalisering in dit rapport ten onrechte gelijk wordt gesteld aan “verengelsing”. De nadruk wordt eenzijdig op de voordelen van Engelstalig onderwijs gelegd, zonder goede onderbouwing of bronvermeldingen. Het rapport volstaat met de constatering dat er ook “voldoende” aanbod in het Nederlands behouden moet blijven op bachelorniveau, maar geeft niet aan wat “voldoende” is en waarom alle masteropleidingen per se Engelstalig zouden moeten zijn. Aan de meerwaarde van meertaligheid (dus ook van andere talen dan het Engels of Nederlands) wordt geheel voorbijgegaan.

Twee weken later werd het advies van de Onderwijsraad over internationalisering openbaar gemaakt. Aan dit document is in de media helaas veel minder aandacht besteed, terwijl het juist uitblinkt in nuance, zorgvuldig taalgebruik en adequate bronvermelding. De raad hanteert een brede opvatting van het begrip internationalisering en onderstreept het belang van variëteit in culturele en geografische oriëntatie. Hij wijst op de noodzaak van een weloverwogen gebruik van het Engels als onderwijstaal, maar acht een eenzijdige keuze voor het Engels problematisch. De raad heeft ook oog voor meertaligheid. Een internationaliseringsaanpak moet gebaseerd zijn op een helder en diepgaand begrip van wat internationalisering is en mag niet te smal worden opgevat ofwel gelijkgesteld worden met verengelsing. Bij buitenlandse studenten die naar Nederland komen, past volgens de raad ook aandacht voor het leren van Nederlands, hun binding met de Nederlandse samenleving en toeleiding naar de Nederlandse arbeidsmarkt. Variëteit binnen ons stelsel van het hoger onderwijs is volgens de Raad een kostbaar goed.

En toen kwam op maandag 4 juni de langverwachte internationaliseringsbrief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Ingrid van Engelshoven (D66). Wat zou zij doen? Zou zij een krachtige visie durven neerzetten? Met fiere maatregelen komen? Aan de berichtgeving in de media viel geen touw vast te knopen. De NOS berichtte dat de minister geen aanleiding zag de opmars van het Engels en de toestroom van internationale studenten aan te pakken. De Volkskrant kopte dat de minister de toestroom van buitenlandse studenten juist wilde inperken, maar tegelijkertijd meer ruimte voor het Engels wilde door de bestaande wetgeving te verruimen. Ook NRC Handelsblad concludeerde dat de minister internationalisering meer ruimte wilde geven. Maar de minister zelf twitterde dat ze de ogen niet wil sluiten voor de keerzijden van internationalisering en ervoor wil zorgen dat er voldoende opleidingen in het Nederlands blijven bestaan.

Als de media zulke tegenstrijdige signalen afgeven, rest er maar één ding en dat is: ad fontesofwel terug naar de bron. En dan blijkt dat de brief zelf debet is aan de verwarrende berichtgeving. De minister omarmt aan de ene kant internationalisering. Ze wil het wetsartikel dat toeziet op taalkeuze in de Wet op het hoger onderwijs verruimen, omdat dit niet meer strookt met de huidige praktijk. Universiteiten moeten selectie-instrumenten in handen krijgen, opdat de voordelen van de international classroom en internationalisation at home volop benut kunnen worden. Die laatste uitdrukking is aan een wonderbaarlijk snelle opmars begonnen in beleidsstukken en betekent zoiets als: thuisblijvers kunnen dankzij de instroom van buitenlandse studenten toch internationale en interculturele vaardigheden opdoen. Wie met andere culturen in contact wil komen, kan trouwens ook een dagtripje naar Amsterdam of Rotterdam maken, maar dit terzijde. Tegelijkertijd stelt de minister dat instellingen ook de verantwoordelijkheid hebben om erop toe te zien dat het Nederlands als wetenschapstaal behouden blijft. Merk op dat de taaldiscussie hier opnieuw tot een discussie over het Engels en/of Nederlands wordt beperkt en dat meertaligheid geheel uit het vizier verdwijnt. Maar belangrijker nog is dat het onduidelijk blijft hoe ze ervoor wil zorgen dat het Nederlands niet volledig wordt weggedrukt. Ze suggereert dat de VSNU als landelijk regie-orgaan kan optreden door de voertaal te registreren per opleiding, maar gelet op de eenzijdige internationaliseringsagenda van de VSNU biedt dat weinig vertrouwen.

Misschien is de volgende zin uit de brief van minister wel illustratief voor de dubbelzinnige boodschap: “Ook aan de waarde van het Nederlands als cultuur- en wetenschapstaal mag niet te lichtzinnig voorbij worden gegaan.” Dat lijkt een opsteker voor het Nederlands te zijn, maar een taalkundige wees mij erop dat er iets wringt in deze zin. “Lichtzinnig” gebruik je in combinatie met neutrale werkwoorden, bijvoorbeeld: “Ik dacht er te lichtzinnig over” of “De politie springt te lichtzinnig om met stroomstoomwapens”. Maar de minister gebruikt de term “lichtzinnig” in combinatie met een werkwoord dat een negatieve connotatie heeft (“voorbijgaan aan”). Dat levert een vreemde combinatie op, want de minister lijkt daardoor te suggereren dat er aan het Nederlands voorbij mag worden gegaan, mits dat niet te lichtzinnig gebeurt. En dat lijkt toch ook de teneur van haar brief te zijn die sterk leunt op het VSNU-rapport: zet de sluizen maar open voor meer Engels, maar doe het niet te lichtzinnig.

Kern van het probleem blijft zo dat internationalisering te smal wordt opgevat en gereduceerd wordt tot het overgaan op Engelstalig onderwijs. Internationalisering betekent ook: het erkennen van de meerwaarde van meertaligheid op bachelor- én masterniveau. Nederlands studeren in het buitenland en het aantrekken van buitenlandse studenten die hun kennis van de Nederlandse taal en cultuur willen vergroten, dat is net zo goed internationalisering.

Bron: Voertaal